*
Quantum, de oerknal en God |
|
||
|
|
|
|
|
Quantum, de oerknal en
God. Filosofische perspectieven van de quantummechanica M. van Buuren Rotterdam, Lemniscaat, 2021 160 p., ISBN 9789047712084, € 19,99 |
||
‘God is dood’,
stelde Friederich Nietzsche vast, maar dat was iets te voorbarig. De Duitse
‘filosoof met de hamer’ stierf in 1900, slechts luttele jaren voordat de
moderne natuurwetenschap van relativiteit en kwantum zijn debuut maakte. God
is er weer, zo concludeert Maarten van Buuren in Quantum, de oerknal en God, maar dan wel op de manier van
Spinoza. Van Buuren
heeft een leuk en interessant boek geschreven, waarin hij eenvoudig de
basisbeginselen van de abstracte en ingewikkelde kwantummechanica uitlegt.
Beginnend met het eenvoudig thuis te herhalen tweespletenexperiment
trekt de auteur zijn lezer een werkelijk fascinerende wereld binnen. Het is
een ruimte die niet alleen nogal afwijkt van onze alledaagse ervaringen en
intuïties maar ook van de klassieke natuurkunde, zoals we die op de
middelbare school leerden. Zo voert van Buuren ons via de grondslagen van de
kwantummechanica naar de kwantumbiologie, ‘God’, de oerknal en Spinoza. Een
uitdrukkelijk relatie legt van Buuren met de filosofie. Allereerst stuurt de
kwantummechanica onze filosofische overtuigingen bij of stelt op z’n minst
enkele zeer lastig te beantwoorden vragen. Zijn tijd en ruimte echt zo hard
als wordt beweerd? Zijn oorzaak en gevolg absolute categorieën? Kunnen
subject (waarnemer) en object (waargenomene) werkelijk vlijmscherp van elkaar
worden gescheiden; met andere woorden, wat is objectief? In de
kwantummechanica is het begrip onbepaaldheid
een centraal concept. Het wil beschrijven hoe op het niveau van de
allerkleinste deeltjes die bestaan onze traditionele inzichten uit de
natuurkunde niet meer opgaan, omdat naar mate het object van onderzoek
kleiner wordt, er steeds minder met zekerheid over kan worden gezegd. Wat
overblijft zijn statistische zekerheden. Het adagium ‘meten is weten’ gaat
hier maar in beperkte mate op. Van Buren geeft
onder andere het voorbeeld van fotonen (lichtdeeltjes) die een ruit passeren.
Van de 100 fotonen vallen er 96 door het glas, terwijl er vier worden terug
gekaatst. Welke vier van de 100 fotonen dat zijn laat zich echter niet
voorspellen. De enige zekerheid is de statistische zekerheid van 4 per 100. En sterker nog.
Het al genoemde tweespletenexperiment was door de Britse natuurkundige Thomas
Young in 1802 bedacht om voor eens en voor altijd te laten zien dat licht een
golf is en geen deeltje. De kwantummechanica laat zien dat licht (en alle
andere electromagnetische straling) zich én als golf én als deeltje gedraagt.
De begrippen ‘golf’ en ‘deeltje’, stelt van Buuren vast, blijken slechts
gebrekkig hulpmiddelen uit de taal van de zichtbare wereld, die,
welbeschouwd, de plank misslaan. En daar weer
bovenop: de manier waarop we naar de wereld kijken – ook de
natuurwetenschappelijke blik van de kwantummechanica – bepaalt mee wat je wel
of niet te zien krijgt. Onderzoek je de golfkenmerken dan kun je de
deeltjeseigenschappen niet begrijpen en omgekeerd. Een uitvoering
van het tweespletenexperiment met elektronen die een voor een worden
afgeschoten laat zien dat meten aan de allerkleinste deeltjes niet eens
mogelijk is. Ze doen zich anders voor zodra er een meetapparaat bij wordt
geplaats; ze verliezen hun golfeigenschappen en gaan zich als deeltje
gedragen. Alsof de golven weten dat er een meting wordt verricht. Nadenken over
kwantummechanica was ook in de ogen van haar grondlegers – Werner Heisenberg
en Niels Bohr –filosofisch van aard. Net als hun veel bekendere collega
Albert Einstein, die de quantummechanica een brug te ver vond, meenden
Heisenberg en Bohr dat de natuurkunde niet los stond van hun (religieuze)
wereldbeeld. Van Buuren laat
‘God’ terugkeren in de wetenschap, nadat hij daar eerder uit werd verwijderd.
God is voor de auteur een ander woord voor de ‘vormkracht’, waarmee het
universum met alles wat daarin tot bestaan komt, materiële realiteit krijgt.
Dit is echter geen God die van buiten het systeem met de oerknal als
startknop het universum aanzet en er op inwerkt. God – de vormkracht – maakt
er zelf deel van uit. Deze God identifieert van Buuren met de God van
Spinoza. Onbeantwoord
blijft trouwens de interessante vraag of Spinoza wel geporteerd zou zijn voor
het begrip ‘onbepaaldheid’. De Portugees-Nederlandse filosoof ging immers uit
van een volledig gedetermineerd universum. Het laatste hoofdstuk
eindigt met de vaststelling dat God (‘het sacrale’) niet is verdwenen of
verbannen. God heeft zich verplaatst naar het kernonderzoek: ‘Daar buigen
geleerdende knie voor de formules waarin de oorsprong van alle dingen zich
verdichten’, aldus van Buuren. De auteur
besluit zijn beschouwing met een annex, een kort essay over de roman Elementaire deeltjes van Michel
Houellebecq. Deze Franse schrijver liet zich inspireren door Werner
Heisenbergs autobiografie Het deel en
het geheel en maakte zijn eigen, eigenzinnige, maatschappij-kritische
toepassing van de kwantumtheorie. Voor
Houellebecq is de mens net als een elementair deeltje onbepaalbaar. Vandaag de dag echter wordt hij of zij ideologisch
gefixeerd met eigenschappen als vrije wil en individualiteit (liberalisme) en
als gevolg daarvan ook met sociaal isolement en eenzaamheid. |
|||