* J. Warndorff, Geen idee. Filosofie van het boerenverstand

 

 

 

 

 

Rotterdam Lemniscaat 2017

233 p., ISBN 9789047709466, € 19,95

 

 

inhoudachterflap

 

Bij boerenverstand draait het om de verleiding van eenvoud, van gemakkelijk en snel inzicht en van heldere actiepunten. Daar is niet iedereen van gecharmeerd en je hebt voor- én tegenstanders, maar beide groepen leven vanuit een vooroordeel of vergissing omtrent de doorzichtigheid van het kennen. Voorstanders zullen wat ingewikkeld is graag en snel het stempel overbodige wolkenfietserij opdrukken, terwijl tegenstanders eenvoud en helderheid doorgaans too good to be true vinden. Onlangs nog woedde een stevige filosofendiscussie in dagblad Trouw (april/mei 2017). Daar pleitte Coen Simon voor de “herwaardering van moeilijk toegankelijke denkers”, omdat zij soms nieuwe, interessante zaken te berde brengen. Daarop kwam dan weer een repliek van Maarten Boudry. Wie goede ideeën heeft er alle belang bij helder te zijn. Maar ook Van Dale’s woordenboekdefinitie “het gewone, gezonde verstand” laat zien dat het boerenverstand toch iets ingewikkelds aankleeft. Want wat is dan “gewoon” en wat “gezond”? En “verstand”?

Ondanks die vage, niet ongecompliceerde definitie doet Jan Warndorff er in Geen idee. Filosofie van het boerenverstand uitgebreid beroep op en doet dat op een geheel sympathieke manier. Warndorff gaat op zoek naar een ethos dat mensen verbindt maar tegelijkertijd mensen ook losbindt van het (zelf)beeld dat ze maar een radertje in het maatschappelijke wiel zijn. Met zijn optie op het boerenverstand wil de auteur doorstoten naar iets wat alle mensen, wereldwijd met elkaar gemeen hebben, ondanks hun historische, culturele enzovoort verschillen. Het is een even ambitieus als interessant project – zeker in tijden van globalisering, waar Warndorff ook naar verwijst.

“Het” leven is de uitgelezen plek waar Warndorff op zoek gaat naar wat overal voor iedereen ter wereld waar en van waarde is, want dat is tenslotte iets waaraan alle mensen deel hebben. Maar al vlug komt hij tot de conclusie dat “het” leven (in het algemeen) voor het boerenverstand niet bestaat en dat we niet kunnen weten wat er doel of betekenis van is. Het individueel geleefde leven – “dit” leven – bestaat echter wel en wordt van binnenuit gekend, maar wat daar het grote verhaal achter is? “Geen idee”, merkt Warndorff op. We weten het niet. Deze onwetendheid is meteen een (ethische) prikkel tot bescheidenheid jegens alle medemensen, want die mogen niet zomaar worden gedefinieerd als spelers van een spel waarvan ze niet eens weten dat ze er aan meedoen. En al staan we ook een beetje op afstand van elkaar, we moeten elkaar respecteren. Warndorff haalt Nobelprijswinnaar Albert Schweitzer (+1965) aan: “Ik ben leven dat wil leven, te midden van leven dat wil leven.”

Naar mate we intenser betrokken zijn op de wereld, mensen en dingen om ons heen, krijgt die wereld meer diepte en betekenis. Daarbij nemen we afstand van de objectiverende blik die alles probeert te verklaren en te doorgronden maar tegelijkertijd blind maakt voor individuele eigenschappen. Warndorff geeft het voorbeeld van de straat die bezaaid ligt met tegels. We weten dat ze er zijn en wat ze zijn, maar alleen als we onze pas vertragen, krijgen we oog voor hun individualiteit: het materiaal waarvan ze gemaakt zijn, hoe ze liggen, eruit zien enzovoort. En naar mate we beter slagen in dit vertragen, krijgen de wereld, mensen en dingen om ons heen meer betekenis. Dan wordt duidelijk, zegt Warndorff, dat deze vorm van zelfcultuur overloopt in de zorg voor anderen, de mensen om ons heen. Goed leven voor onszelf wordt ook: goed leven, zorgen voor de wereld en mensen om ons heen.*

En zo is de vraag naar “het” leven eigenlijk de vraag naar “dit” leven en vervolgens een vraag naar de mens, dat wil zeggen, naar wie we zelf zijn, onze identiteit. Wetenschap en kennis, arbeid, spel en liefde zijn in die volgorde elkaar in intensiteit overtreffende manieren waarop we ons openstellen voor wat we in ons leven aantreffen, waaraan we betekenis geven en waarvoor we zorgen. Met deze concentratie op de wereld om ons heen en in ons wordt afgerekend met 2500 jaar filosofiegeschiedenis, namelijk, de tendens om die wereld te zien als iets waar iets anders achter zit: iets objectief, iets wetenschappelijk, een essentie of idee. Deze westerse, wetenschappelijke manier van kijken kan trouwens de toets van de boerenverstandkritiek niet doorstaan. Want die westerse zienswijze is niet iets wat alle mensen, wereldwijd ondanks hun historische, culturele enzovoort verschillen, met elkaar gemeen hebben.

De filosofie van het boerenverstand relativeert dan wel de wetenschappelijk blik, maar wie daarom meent dat die voortaan betekenisloos is, vergist zich. “Dit” leven bevat ook alle taalhandelingen die gedaan worden, inclusief die van de objectiverende wetenschap. Het dit-denken, waarin het wordt opgenomen, is alleen niet meer de zoektocht naar de objectieve werkelijkheid achter de wereld, maar onderdeel van “mijn leven” / ”dit” leven. In plaats van het-zeggen komt dit-zeggen en op verschillende niveau’s. Het is het “universele ankerpunt voor ons denken en spreken”, aldus Warndorff, en zo “vermijden we dat we verstrikt raken in het...denken” (p. 157). Het dit-denken betekent voor Warndorff ook een relativering van godsdienst en politiek, zonder dat hij ze van hun mogelijk belang berooft. Een heel aardige vondst is wel de manier waarop het dit-denken de mens losbindt van de staat (ook de westerse, liberale) die over zijn burgers beschikt: “Mijn leven vindt niet plaats in de maatschappij, maar de maatschappij vindt plaats in mijn leven.” De filosofie van het boerenverstand laat zien dat de mens geen radertje in een wiel is. Dit is precies het verschil tussen dit en het. In dit leven ben ik vrij van de objectieve dwang van de maatschappij.

Hierboven kwam het begrip “zorg” ter sprake. Die zorg laat zich – in kwalitatieve zin en in zijn uitwerking – uitbreiden tot mondiale proportie. Door nadruk te leggen op de kwaliteit van leven – zelfcultuur en zorg – kan de huidige nadruk op kwantiteit gerelativeerd worden. Uiteraard beseft Warndorff ook dat hier geen sprake kan zijn van een oplossing voor grote, wereldomvattende problemen. Wel kunnen zelfcultuur en zorg een bedding vormen, waarbinnen oplossingen gevonden worden.

Eerdere recensenten hebben iets onaf in Warndorffs filosofie van het boerenverstand waargenomen – en dat klopt ook wel. Op het moment dat de focus van schrijver (én lezer) op scherp staat, loopt het boek ten einde. Deze recensent verbindt die onafheid met de indruk dat de filosofie van het boerenverstand niet alleen feitelijk maar ook inhoudelijk een filosofisch project van een midlife-auteur is. Warndorff zoekt de juiste balans, wil het leven vertragen, alle dingen liefhebben – daar valt natuurlijk niets op af te dingen: het is waar én waardevol én heeft geenszins van doen met autobiografisch navelstaren. Maar het is wel een beetje het leefgevoel van iemand die zijn wildste haren kwijt is maar nog gezond en sterk is. Het roept de vraag op hoe volgens Warndorff het boerenverstand eruit ziet door de ogen van de 20-jarige met nog een heel leven voor zich of van een 70-jarige die de midlife al voorbij is? Hopelijk komt er een vervolg op Geen idee. We zijn inmiddels benieuwd hoe dit verhaal verder gaat.

Kort samengevat: Geen idee is een pakkend en goed geschreven boek dat smaakt naar meer.

____________

* De uitwerking hiervan doet denken aan de “focal practices” van de Amerikaanse techniekfilosoof Albert Borgman, zoals besproken in een overigens pittig artikel van Hubert Dreyfus en Charles Spinosa, “Highway Bridges and Feasts: Heidegger and Borgmann on How to Affirm Technology” uit 1997.