* René ten Bos, Water. Een geofilosofische geschiedenis

 

 

 

 

 

Amsterdam (Boom) 2014

352 p., ISBN 9789089533463, € 34,90

 

 

 

 

inhoudachterflap

 

Wie van Peter Sloterdijks speelse, barokke taalgebruik en denktrant houdt zal bij het lezen van dit boek soms een lichte rilling over de rug voelen gaan. Het begint al met de inhoudsopgave. Afroditische ethiek, eilanden en overbruggingen, thaletische wateren, thalassofobie en zo meer. Het zijn metaforen die verwachtingen wekken en niet teleurstellen.

En wie niet van Sloterdijk houdt maar wel van romantische dichters van de Engelse soort gaat alsnog plat bij de opdracht: een citaat uit William Wordsworth’ Afscheidssonnet aan de rivier Duddon: ‘Still glides the Stream, and shall forever glide...’ Wie kennis heeft van zijn eigen vergankelijke bestaan en zijn verbondenheid met de mensen voor en na hem gaat op zoek naar troost, liefde, hoop. En mogelijk vindt hij tijdens die zoektocht iets dat even solide en vloeibaar is als de stromende rivier in haar beweeglijke bedding.

Met dit citaat lijkt iets uitgetekend van een opdracht die Ten Bos de lezer wil meegeven. Deze treedt duidelijk aan het licht bij de bespreking van Peter Sloterdijk, wiens filosofie, zo blijkt in Water, heel consistent is. Ook in de vroege werken – Ten Bos staat lang stil bij Weltfremtheit (1994) – draait het om de beoefening van zelfcultuur (cultivering van het zelf), om de ruimte tussen absolute vrijheid en determinisme. En waarbij de spanning overeind blijft tussen weten en niet-weten, tussen vastigheid en vloeibaarheid, tussen soliditeit en plasticiteit, tussen granieten dogma’s en ongerichte vernieuwing.

 

Met zijn ‘geofilosofische geschiedenis’ vult Ten Bos een lacune, want water is, zo blijkt, een thema waarover filosofen nog maar bitter weinig hebben nagedacht. Het vloeibare, vervloeiende, beangstigende, onbepaalde, ongeordende en ongrijpbare water, waar de filosofen altijd met een grote boog omheen zijn gelopen, wordt op vele manieren ter sprake gebracht, vanuit meerdere invalshoeken bezien: filosofiehistorisch, natuurwetenschappelijk, economisch, ecologisch, politicologisch en juridisch.

Ten Bos begint bij de presocraat Thales van Milete (600 v. Chr.) die water aanwees als de oerbron van al wat bestaat. Terwijl Ten Bos hier het begin van de wetenschap aanwijst, namelijk het inruilen van een mythologische voor een meer principiële ontstaanskunde, laat hij zien hoe de Griekse filosoof om zijn inzicht bespot werd, te beginnen met Plato en Aristoteles die meer voor vastigheid opteerden.

Waterige onbepaaldheid blijkt bijvoorbeeld uit Hugo de Groots concept van de vrije zee in De mare libero. De zee is eigendom van niemand. Daarmee verklaarde de 17de-eeuwse dissident-filosoof de zee tot een faciliterend, onbestemd en verweesd terrein, aldus Ten Bos. Zo geëxploiteerd, zo vrijblijvend en zo stiefmoederlijk behandeld, dat de zee tot ecologisch rampgebied is verworden. De oceanen en zeeën dreigen in de 21ste eeuw terug te veranderen in de bacteriële oersoep waarin het leven op aarde ooit begon – deze keer echter niet door de evolutie gestuurd maar door de hand van de mens. In de woorden van Ten Bos: “de mensheid is een slechte kok”.

Water en zee hebben ons denken en ons handelen beïnvloed – vaak negatief, meent de ‘waterkundige’ Ten Bos die nog vele andere filosofen de revue laat passeren. Onder hen de thalassofobe Martin Heidegger en Carl Schmitt.

 

Water is echter het medium dat alles met alles verbindt, van de bergtop tot aan de diepten van de oceaan. In het laatste hoofdstuk van Water breekt Ten Bos de lans voor een afroditische ethiek die wat lokaal gebeurt weet te verbinden met het globale, zonder beide uit elkaar te leggen of tegen elkaar uit te spelen, zoals in de wetenschap gebeurt. Lokaal en globaal liggen immers ingebed in een altijd stromende context van beweeglijkheid, veranderlijkheid en meervoudigheid – ook al probeert het menselijke verstand alles naar eenheid toe te denken. Dit is wat water ons leert, weet Ten Bos.

Aan de hand van een glas water illustreert Ten Bos de meervormigheid van de wereld waarin we leven: “Steeds als we een glas water drinken, doen we er goed aan te beseffen dat alle wateren van de wereld in dat kleine glas meeklinken. Tegen de randen van dat glas resoneren grondwater, rivierwater en zeewater. En niet alleen water resoneert in dat glas, maar ook de natuur, de elementen en de moleculen, de macht en de strijd om de macht, het kapitaal en het kapitalisme, de microben en de algen, de zeelieden en de walvissen. In ieder glas water schuilt een storm aan gebeurtenissen. Ieder glas water is, hoe vertrouwd ook, een wereld van werveling en turbulentie.”

Door onze geschiedenis met het water te boek te stellen, meent Ten Bos, kan mogelijk een nieuw inzicht ontstaan, een nieuw manier van kijken naar de wereld en naar onszelf. Water en vastigheid, zee en land zijn geen gescheiden werelden maar lopen in elkaar over. Vloeiende poëzie komt uit dezelfde bron voort als harde wetenschap. Wat de mens is en de wereld en wat er zoal in die wereld voorvalt is voor de auteur van Water allemaal hetzelfde: meedeinen, stromen, bewegen, klotsen.

Dit besef moet uitmonden in een stoïcijnse of epicuristische ethiek – oftewel: een welbepaalde levenshouding of zelfoefening. Wie deze ethiek omarmt accepteert dat ook wij, mensen, juist dat zijn: meedeinend, stromend, bewegend, klotsend.

 

Ten Bos heeft water van vele kanten bekenen en daarover een veelzijdig en interessant, vernieuwend en eigenzinnig boek geschreven. Plastisch gezegd: beslist materiaal voor de Socrates Wisselbekerprijs.