* I. Devisch, Inleiding tot de medische filosofie, 2e editie

 

 

 

 

 

Antwerpen, Acco, 2018

224 p., ISBN 9789463448314, € 34,00

 

 

inhoudachterflap

           

Wie aan geneeskunde en filosofie denkt, laat al te gemakkelijk de gedachte uitgaan naar de medische ethiek. Dit is niet terecht, zo blijkt duidelijk aan de hand van Ignaas Devisch’ Inleiding tot de medische filosofie. Daar is de ethiek min of meer afwezig. De nadruk ligt er op vragen rond de relatie tussen filosofie en geneeskunde en de inhoudelijke, filosofische vragen die zoal aan bod kunnen komen. Wat de filosofie kan beteken voor de medische wetenschap komt in de inleiding nadrukkelijk aan de orde.

Met de Inleiding tot de medische filosofie van Devisch heeft de lezer een leuke, goed lezende en interessante introductie tot de geschiedenis van de medische filosofie in handen. Ze laat zich makkelijk uitlezen. Daarbij gaat ze de ontwikkelde, maar filosofisch of medisch weinig gespecialiseerde lezer niet overvragen.

En toch geeft het boek een goede synthese met een rode draad, die deze lezer, uw recensent, met een goed gevoel heeft achtergelaten. Dat gevoel laat zich het best omschrijven als het plezier om individuele, soms vaag, soms beter bekende feiten, ideeën en inzichten in een doorlopend verhaal samenhangend bijeen te zien. De auteur is er namelijk goed in geslaagd om ongeveer 2500 jaar filosofisch denken over en rond de geneeskunde in 200 pagina’s samen te vatten.

Qua opzet is deze Inleiding tot de medische filosofie helder en sluit duidelijk aan bij de ontwikkelingen in de filosofie- en wetenschapsgeschiedenis. Devisch begint bij de Grieken die met hun opvattingen over de oorzaak van de ziekten meer dan twee millennia de toon hebben gezet. Vervolgens komen de Romeinen en het christendom aan bod. Die hebben in de ontwikkeling van het medische denken respectievelijk weinig innovatiefs bewerkt en zelfs ontwikkelingen afgeremd, aldus Devisch. De islamitische bijdrage tot de medisch-filosofische traditie komt eveneens aan bod en in een positieve zin, wat sympathiek oogt in een tijd waarin moslim-bashen gesneden koek is.

Vanaf de late middeleeuwen en met toenemende intensiteit en snelheid hebben zich in de wetenschappen en in de filosofie ontwikkelingen voorgedaan, die de medische wetenschap en het nadenken daarover in de 19de en 20ste eeuw ingrijpend zouden veranderen. Op dit punt krijgt de prima leesbare Inleiding tot de medische filosofie meer en meer vaart. Inhoudelijk ligt het zwaartepunt bij de afgelopen anderhalve eeuw, nadat de wetenschappelijke remmen in de geneeskunde in de 19de eeuw los gingen.

In het boek springt een duidelijke rode draad in het oog. Waren sinds de klassieke oudheid artsenij en filosofie onlosmakelijk met elkaar verbonden en had de filosoof het primaat over de arts, langzaam draaide dit perspectief zich om. Naar mate de geneeskunde zich ontwikkelde tot een echte wetenschap, konden God noch filosofen de medische wetenschap nog langer op een zinvolle manier informeren.

Die omkering was zo radicaal dat artsen zelf filosofen werden. In het kielzog van het evolutiedenken begonnen zij zich af te vragen of en hoe de medische wetenschap bij kon dragen tot maatschappelijke doelen, bijvoorbeeld de verbetering van de mens. Uiteindelijk echter leidde steeds verdergaande medische specialisatie ertoe, dit is althans het vermoeden van Devisch, dat artsen geen tijd meer vonden om ook aan filosofie te doen.

Tegelijkertijd beschrijft Devisch heel duidelijk hoe de moderne visie op gezondheid en geneeskunde baan brak. Waar ooit genezing van ziekte voorop stond, ontstond een dwingende, maatschappelijk gestuurde en ook individueel gevoelde behoefte, een plicht zelfs om de mens te behoeden voor wat hem ongezond maakt. Waar ooit gezondheid de afwezigheid van ziekte was en ziekte een noodlot, daar is ziekte nu de afwezigheid van gezondheid en gezondheid zelf een opdracht. En meer nog! Waar de moderne gezondheidszorg voorspellend wil zijn en lichaamsverbetering bewerkstelligt, daar past de omschrijving ‘beter dan gezond’. Hoe dit zo kon komen, wordt door de auteur helder uiteen gezet.

In de epiloog komt Devisch terug op de kwestie die hij aan het begin van zijn boek aansneed, namelijk de vraag naar de taak van de filosofie en de vraag of die taak verder reikt dan het stellen van ethische vragen. Heeft de filosofie misschien nog meer te vertellen dan dat? Kan de filosofie aan de medische wetenschap(pers) iets duidelijk maken wat de medische wetenschappers in het eigen vakgebied niet onder woorden kunnen brengen? Dit is een ingewikkelde vraag, geeft ook Devisch toe. Zou het daarom niet mooi zijn als Devisch na deze geslaagde inleiding een diepergravend antwoord gaat formuleren?