* J.
Rood, Wat is er mis met gezag? Een nieuwe visie op autoriteit |
|
||
|
Rotterdam 2013 300 p. ISBN
9789047705253 € 19,95 |
||
In zijn
memoires De commissaris vertelt uit
1949 beschrijft de Amsterdamse oud-politiechef Hendrik Voordewind, hoe
recalcitrante bajesklanten aan het bureau Warmoesstraat werden opgesloten,
het is me goed bijgebleven. Arrestanten werden op Untouchable-achtige wijze van een ijzeren trap gesodemieterd en
eenmaal beneden aangekomen verder naar hun cel begeleid. Voordewind
schreef het zonder gêne op. De politie had toen nog gezag of, beter gezegd,
niemand voelde kennelijk behoefte, had moed of zin om zijn beklag te doen.
Zoiets zou vandaag de dag onmogelijk zijn. Excessief
politiegeweld, zoals hierboven beschreven, behoort tot het verleden en is
onacceptabel geworden. De reden legt Rood in zijn studie bij de
“anti-autoritaire revolutie” van de jaren ’60, toen het dikke, mondige ik met
het korte lontje werd geboren. Het gezagsvacuüm dat zo ontstond bleef echter
zonder opvulling en daarmee raakte Nederland opgescheept met een gezagscrisis
die tot heden aanhoudt. Het probleem
ligt, zo stelt Rood vast, op de eerste plaats bij de burgers van Nederland,
die na te zijn bevrijd van hun respect voor en onderworpenheid aan het
openbare gezag, er niet in slaagden om een nieuwe binding (contract) met het
gezag aan te gaan. Gezag wordt doorgaans slecht door burgers verteerd, maar
tegelijkertijd wordt de toebereiding ervan overgelaten aan professionals (bijvoorbeeld
politie, opvoeders van allerhande snit) die niet overal tegelijkertijd
bijstand kunnen verlenen. In die context
heeft het recht van de sterkste zijn plek gekregen in de rechtsstaat en tast
er tegelijkertijd het fundament van aan. Een schoolvoorbeeld is, volgens
Rood, het supportersgeweld dat vanwege de commerciële belangen rond het
voetbal niet adequaat zou worden ingedamd. Het anti-autoritaire denken ligt
er echter evenzeer aan ten grondslag. Rood noemt hier
drie aspecten, maar het laatste is het interessants en ongetwijfeld het meest
controversieel: de agressie van jonge mannen (de belangrijkste dadergroep) in
de openbare ruimte ziet hij als protestkreet van een groep die de
maatschappelijke dominantie aan vrouwen is kwijtgeraakt. Die overheersende
rol wordt teruggeclaimd op een gebied waar jonge mannen wel competent zijn, namelijk:
het terrein van het fysieke geweld. Maar ook de
goedwillende burger heeft het niet bepaald gemakkelijk, want de overheid, de
Nederlandse politiek, blijkt weinig genegen om de richting te wijzen. Dit zou
bijvoorbeeld kunnen gebeuren met een doortimmerd ideologisch betoog, dat
rechtsstatelijkheid, vrijheid en democratie als centrale waarden centraal
stelt en zo aan gezag legitimiteit verleent. Een frappant
tegenvoorbeeld ziet Rood in de reactie van premier Mark Rutte op het voorval
met de mishandelde en later overleden voetbalgrensrechter in Almere (december
2012). Rutte vond dat hier voor de overheid geen taak ligt, behalve dan misschien
“partijen bij elkaar brengen”. Rood zegt het niet met zoveel woorden – al
lijkt hij Rutte’s boodschap samen te vatten als: zoek het zelf maar uit. Verder is Rood
niet erg te spreken over de media die zelden kritisch zijn en zelden hun
traditionele journalistieke functie vervullen van “toekijkende derden” of
doorgeefluik van het nieuws. De media werpen zich veeleer op als spreekbuis
voor de weinig gezagsbetrokken burgers en spreken de autoriteiten vooral aan
op hun gebreken en (vermeende) incompetenties. En zo blijft opnieuw de
veranderde verhouding van burgers tot het gezag onbesproken én de noodzaak
daar verandering in aan te brengen. Wat is er mis met gezag? van filmmaker-filosoof Jurriën Rood
deed even terugdenken aan Voordewind, vooral vanwege het enorme contrast
tussen heden en verleden. Rood wil ondertussen helemaal niet terug naar de
Warmoesstraat en verzet zich juist tegen de fantasie, dat een harde aanpak
een passende oplossing vormt voor het nu bestaande gezagsprobleem. Bovendien
zou terugkeer naar het verleden de essentie van de huidige gezagscrisis al te
zeer verhullen. De nieuwe visie,
die Rood voorstelt, betreft de vrijwillige onderwerping van de burger aan en zijn
instemming met gezagsdragers en de wijze waarop dezen hun gezag uitoefenen.
Rood noemt dit het V-gezag: het vrijwillig geaccepteerd gezag. Het lijkt de enige
manier, waarop gezag op een niet-autoritaire maar democratisch-legitieme
wijze kan worden uitgeoefend. Zo blijkt gezag geen simpele materie en krijgt de
gezagscrisis een geenszins simplistische oplossing. Rood eindigt
zijn studie – hoofdstuk 13 over goed gezag – vrijwel letterlijk met de enkele
jaren door Martha Nussbaum beschreven capabilities-benadering.
Daarmee maakt Rood (m.i.) nog eens duidelijk dat gezag niet omwille van
zichzelf wordt uitgeoefend, maar om de ontplooiing en bescherming van een
samenleving en van de individuen daarbinnen ten volste tot hun recht te laten
komen. Overigens komen
in dit laatste hoofdstuk 13 de misstanden in de Iraakse Abu Graib gevangenis
en het beruchte Stanford Prison Experiment
(1971) ter sprake. Gezien de zorgelijke geluiden die recent over de
Nederlandse vreemdelingendetentie hoorbaar werden (april/mei 2013) sluit
Roods vraag naar goed gezag ook hier aan bij de actualiteit. Het is Roods
verdienste dat hij de bestaande gezagscrisis op een begrijpelijke en heldere
manier uiteen heeft gezet en daarbij interessante aanzetten geeft, die
behulpzaam kunnen zijn bij verder nadenken. |
|||